Voor pro

Zand in de ogen

“De terugkeer van het bejaardentehuis is goed voor de ouderen én voor de staatskas.” Zo klonk het onlangs uit de mond van de kersverse staatssecretaris voor Volksgezondheid, Nicki Pouw-Verweij (BBB). Een pleidooi voor meer verzorgingshuizen, minder ziekenhuisbezoek en ‘fijner wonen’. Het klinkt warm. Herkenbaar. Bijna geruststellend. Maar het is ook: misleidend. Als het haalbaar zou zijn geweest zou ik de grootste voorstander zijn. Maar, wie de cijfers durft te lezen, weet dat dit geen plan is: dit is een fata morgana.

We staan aan de vooravond van een gigantische omslag. Het aantal 80-plussers verdubbelt: van 870.000 nu naar ruim 1,5 miljoen in 2040. Tegelijkertijd verdubbelt het aantal mensen met dementie. Niet in een instelling, maar in de straat. Als buurvrouw met een zorgvraag. Als vader die thuis woont, maar steeds meer begeleiding nodig heeft.

92% van de 75-plussers woont nu al thuis en dat zal alleen maar stijgen. De verzorgingshuizen zijn afgeschaald. Thuiszorgteams draaien overuren. En het formele beleid? Dat zegt: red het maar. Organiseer het in de familie. Vang het op in de wijk. En dan kunnen we roepen dat bejaardentehuizen terug moeten komen. Maar… we hebben de mensen gewoonweg niet.

We weten wat eraan komt. In 2033 missen we 240.000 zorgmedewerkers, een stad als Eindhoven aan mensen die er niet zijn. En de zorg wordt complexer. Ouderen leven langer, met meerdere aandoeningen, met beperkingen die vragen om professionele ondersteuning. Maar die ondersteuning wankelt. De zorg schuift naar achter de voordeur, zonder plan, zonder vangnet.

En dus komt het op mantelzorgers aan. De dochter die dagelijks langsgaat. De buurman die ‘s nachts opneemt. De partner die geen partner meer is, maar zich steeds meer ziet als verzorger. Zij zijn de onzichtbare ruggengraat van ons zorgsysteem. Geen bijzaak. Geen luxe. Maar essentieel en overbelast.

Toch durven we het echte gesprek niet te voeren. In plaats daarvan grijpen we terug naar vertrouwde beelden, verzorgingshuizen, vaste bedden, verpleeghuisplekken, alsof het 1975 is. Het zal ongetwijfeld goed scoren richting de verkiezingen. Maar die nostalgie lost niks op. Integendeel. Het leidt af van wat nú nodig is: een fundamentele investering in de infrastructuur rond mantelzorg.

Dat begint met fysieke ruggensteun: meer mantelzorgconsulenten, het organiseren van beschikbare respijtzorg zoals ze in bijvoorbeeld Twente of Leeuwarden doen, toegankelijke hulp bij zware zorgsituaties. Daarnaast moet ook de digitale infrastructuur beter. Zodat mantelzorgers niet verdwalen in een zorgdoolhof, maar grip krijgen op hun situatie. Met overzicht, contactpunten en hulpmiddelen die helpen.

Gemeenten hebben daarin de de regie, om te zorgen dat ondersteuning vindbaar, beschikbaar en op maat is. Pure noodzaak. En daar hoort ook structurele compensatie bij vanuit Den Haag. Niet via tijdelijke potjes, geen GALA-SPUK of incidentele IZA-regelingen. Maar solide, voorspelbare financiering. Zodat gemeenten kunnen bouwen aan een infrastructuur die recht doet aan de realiteit van vandaag én voorbereid is op morgen.

Mantelzorg is de onderkant van onze zorgpiramide. Als daar de rek uitgaat, stort alles erboven in. Dan krijgen we geen crisis, maar een implosie: uitval van mantelzorgers, opnames in crisissituaties, hogere zorgkosten, groeiende ongelijkheid.

Daarom is investeren in mantelzorg geen zachte optie, het is keiharde noodzaak. Als we het nu niet goed regelen, is er straks niemand meer om op terug te vallen.

Wie durft het te zeggen? Dat de toekomst van de zorg niet begint met méér bedden, maar met meer begrip, steun en structuur voor de mensen die de zorg nu al dragen. Zonder contract. Zonder erkenning. Maar met volle overtuiging.

Auteur

Erjen Derks
Deze pagina delen via
Copied!